Tussen heuvels en rivier: Waarom niet meer vlinders?

Dagpauwoog op Koninginnekruid. (Foto Ruud Overes, Epe)

Ruim twee weken geleden, in het eerste weekend van augustus, vond de nationale tuinvlindertelling plaats. Die telling bestaat al 16 jaar. Lang niet iedereen is van het bestaan ervan op de hoogte, maar misschien heeft hij dit jaar wel meer aandacht getrokken dan in het verleden. Er was iets bijzonders aan de hand. Dat klinkt hoopgevend, maar dat was het niet. Het aantal vlinders neemt al jaren af. Op de een of andere manier kijken we daar niet van op, al is het slecht nieuws, ook voor ieder van ons zelf. Dit jaar werden echter zo weinig vlinders geteld, dat iedereen ervan geschrokken is. Zo ging het ook mij.

Zo’n bericht is ernstig. Je wilt het niet geloven. Het bleef mij bezighouden en ik vroeg mij af of het niet te maken kon hebben met het weer – ik telde op zondag, toen er nauwelijks zon was en dus weinig vlinders. Onze tuin is vol planten die insecten en dus ook vlinders trekken, ook die zondag, maar ja, die weinige zon… Ik dacht aan hoe onze omgeving toch ook in positieve zin verandert, er zijn steeds meer bloeiende bermen, er worden steeds meer hagen geplant, veel mensen gaan begrijpen waarom wilde, inheemse, planten belangrijk zijn en zo is er meer. Hoe kan het dan dat de vlinderstand toch nog achteruit gaat? Er blijft maar een verklaring over en dat zijn de giftige chemische middelen die in ons milieu terechtkomen. Als de planten, struiken en bomen die voor vlinders en andere insecten nodig zijn, om te eten, om er nectar te vinden, om te paren, eitjes te leggen, als pop en dan als rups te overleven, als die planten er wel zijn zegt dat nog niet zonder meer dat de insecten er ook zijn. Feit is, dat de kleine beestjes komen als de omstandigheden gunstig zijn. De Vlinderstichting en andere deskundigen noemen vooral landbouwgifstoffen als voornaamste verklaring voor de achteruitgang van de insectenstand.
Het valt mij op en niet alleen mij, dat inderdaad steeds meer mensen willen dat het met de natuur goed gaat. Liefde voor de natuur lijkt mij iets onomkeerbaars. Je kunt de waarde van de natuur ontdekken als die je eerst niets zei. En als je die ontdekt hebt, raak je hem niet meer kwijt. Als je eenmaal weet dat de aarde rond is, denk je ook niet op een dag dat zij plat is.
Van de natuur houden is van het leven houden, van leven. Als het over vlinders gaat, is dat gemakkelijk, ze zijn mooi en ze zijn een plezier voor iedereen. Voor vlinders zorgen is evenmin moeilijk, want zoals zo vaak als het over natuurdingen gaat, zijn er vooral dingen die je niet moet doen om het ze naar de zin te maken.
Een verrassend feit is, dat een van de mooiste vlinders in onze streken, de dagpauwoog, leeft op de minst geliefde plant, de brandnetel. Ook de dagpauwoog gaat in aantal achteruit. Met die brandnetel als waardplant (de plant waar de vlinder en de rups afhankelijk van zijn) kunnen we eenvoudig zorgen zijn dat de prachtvlinder in flinke aantallen bij ons blijft. De dagpauwoog is een vlinder die soms twee keer in een zomer eitjes legt. De tweede generatie vlinders kan zelfs groter zijn dan de eerste, in datzelfde jaar. Die tweede generatie komt eind augustus-begin september uit de pop. Eitjes van de vlinder zijn in brandnetelplanten in ‘groepen’ als zwarte spinsels gemakkelijk te herkennen. De verpopte rupsen hangen ook in de brandnetels, of in de nabijheid ervan. Het is dus verstandig, brandnetels voordat ze de komende tijd gemaaid gaan worden, te controleren op poppen van de dagpauwoog. Mochten er poppen aanwezig zijn, dan is even wachten met maaien alles wat we moeten doen.
Graag nodigen wij lezers die iets interessants te vertellen hebben dat de natuur in onze eigen omgeving vooruithelpt, of vragen daarover, Vereniging Natuur en Milieu Epe te schrijven: op mailadres info@natuurenmilieuepe.nl. Zie ook www.natuurenmilieuepe.nl.

Vorige
Vorige

Meten=Weten: Er hangt een nevel van bestrijdingsmiddelen boven Nederland

Volgende
Volgende

Tussen heuvels en rivier: Zoals een kind een bloem